Tenslotte
November 1960
Eind 1960: Ik heb veel te danken aan zuster Caritas. In de overleggroep met Pro Juventute kwam naar voren dat mijn moeder een afgrijselijk mens was waar je geen normaal woord mee kon wisselen. Niet geschikt om de kinderen op te vangen. Mijn vader daarentegen daar kon je een normaal gesprek mee voeren, keurige man .
Een cruciaal moment.
Dokter Trimbos die mijn vader wel zag zitten,leek het dus beter om de voogdij over mij aan mijn de vader te geven.(Dossierkennis?) Mijn vader dus?
Dat leek zuster Caritas niet verstandig. Zonder in te gaan op oorzaak en gevolg zei ze dat mijn sluitspieren nog niet hersteld waren en last but not least ik zou naar een seminarie gaan. Verder was ik wat vrouwelijk, dromerig en had last van stenische dromen. Dat wisten we al.
- Het verslag van deze bespreking ging mee naar de kinderrechter. Die gaf de doorslag.
Pas vele jaren later kwam ik erachter dat ik een voogd had. Dat hoorde zo. Ik heb me niet verdiept in zijn taakopvatting. Ik heb hem nooit gezien of gesproken. Dat is makkelijk geld verdienen dacht ik.
Ik heb hem opgezocht om kennis te maken. Hij vertelde openhartig dat zijn vrouw hem hulpeloos had achter gelaten. Ik ken dat gevoel, hij vroeg mij ook niets en jammerde over zijn lot. Daar kreeg ik genoeg van en nam afscheid. Voorgoed..
Als je 13 wordt, neem je afscheid van Huize Sint Maarten.
De overleggroep met Trimbos, Pro Juventute, zuster Caritas, cs kon worden opgeheven. Mijn moeder heeft een tweekamerwoning. Ik wil nog steeds priester worden. Dus hebben we op verzoek van de Kinderrechter een gesprek. Hij zegt dat ik niet naar huis mag. Ik moet kiezen tussen een pleeggezin of wat hij heeft gehoord: het seminarie. Ik bevestig dat. Ik wil naar het Seminarie. Bij het woord pleeggezin voelde ik heel kort een zweem van angst. Te dichtbij.