jongensgroep
Toen ik kwam was alles in oude staat. De slaapzaal bestond uit chambrettes met een gordijntje. Er was geen douche wel een toilet. Als we in bed lagen na een hoop gedoe, controleerde de zuster of we met onze handen op de deken lagen en zeker niet daaronder. Vergeefse moeite. We waren in een leeftijd dat er veel te ontdekken viel en mijn vader had in een eerder stadium gezorgd voor een introductie: handwerk en implosies. Er was een oudere jongen, Theo, die voor de nodige sfeer zorgde en die ook veel energie stak in het koppelen van jongens bij iemand van de meisjesgroep. Op een gegeven moment was hij weg. De slaapzaal werd gemoderniseerd en zo kreeg ik een kamertje. Waarom weet ik niet maar het zal zijn omdat ik priester wilde worden. Ik was er blij mee. Meer privacy.
Ik heb ordners vol met de brievenwisseling en tekeningen uit die periode. Ik heb alles bewaard inclusief de kaarten die ik kreeg van onbekende tantes. Vaak mensen bij wie mijn moeder een kamer had gehuurd. Alles was opgehangen met plakband op mijn kamertje. Een spijker in de muur slaan was streng verboden.
Een psycholoog had vastgesteld dat ik last had van stenische dromen. Ik verzin het niet. Ik heb jarenlang niet geweten wat dat was: een stenische droom. Nu weet ik het: ik droom dat ik langzaam wegzak in een moeras. Misschien heb ik dat verteld. Het klopt. Echter iemand achter mij bood mij een stok en trok me eruit. In mijn droom was dat Jezus: zei dat het niet mijn tijd was. Ik was met een doel op aarde en wat dat was zou later duidelijk worden.
Verder was ik vrouwelijk en week. En dat allemaal onomwonden in verslagen van Pro Juventute.
Ik weet niet meer of het elk jaar was: lichamelijke controle. We werden een voor een opgeroepen. Ik had net als iedereen geen idee wat er ging gebeuren. Opdracht 1: uitkleden en wachten tot je werd geroepen. Opdracht 2: op een soort verhoogde brancard liggen. Vier, vijf zusters om me heen, zo leek het me. En een arts. Ik raakte in paniek. De aanrakingen, de zoekende blikken van de zusters, mijn stijve geslacht en het gefriemel aan mijn voorhuid. Het voelde alsof ik uit mijn lichaam vertrok, golven van angst. Ik wilde weg, ze hielden me vast. Voor mijn ogen verschenen levende beelden, de pijn, verstarring. Zo was mijn vader ook tekeer gegaan. En nu: Ik hoorde niks, niet wat ze zeiden of misschien iets vroegen. Ik zat compleet dicht (bevroren)en wilde weg.
Laatste opdracht : plassen. Dat ging niet lukken, helemaal niet lukken, terwijl ik daar bloot rondliep en een voor een andere kinderen binnen kwamen. Uit je lichaam stappen, zo heet dat. Tot op de dag van vandaag kan ik alleen plassen in een afgesloten ruimte en zeker niet als er stomtoevallig iemand naast me komt staan. Urinoirs zijn niet mijn ding. Ik moet trouwens zitten.