Rooms Katholiek Jongensweeshuis
Lauriergracht
Congregatie zusters van de Voorzienigheid
Op last van justitie werden mijn broer en ik, nog in mijn padvinderskleding, op een zaterdagmiddag opgehaald door een zwijgende dame. Ze bracht ons met de tramlijn 3, naar het weeshuis van de Zusters van Voorzienigheid aan de Lauriersgracht. Daar moest ik mijn mooie nieuwe welpenkleding waar ik trots op was, uittrekken en kreeg ik oude grijs verwassen harde kleding aan. Ik heb mijn eigen kleding en mijn padvindersriem nooit meer teruggezien.
Ik werd gescheiden van mijn broer en mijn zus(die al eerder was opgehaald). ik kwam bij de jongens, mijn zus zat bij de meisjes en mijn broertje bij de kleuters. We hadden geen contact.
Er was psychisch geweld door geschreeuw en voor mijn gevoel extreme onveiligheid op de speelplaats. Ook in de eetzaal. Ik moest vaak als enige nablijven om mijn bord leeg te maken. Mocht niet eerder naar buiten. De bekers van toen zie ik nog steeds in de Hema.
Nog wat aandachtspuntjes: er kwam geen bezoek en er werd niet met mij gesproken, niets uitgelegd. De zusters hadden een hard regime. Ik voelde me ook niet beschermd. Net als op de Sint Martinusschool werd ik gepest. Ik was een teruggetrokken, zacht en gevoelig jongetje, niet opgewassen tegen het onveilige klimaat. Een mierenhoop op de binnenplaats. Nadat ik plotseling met een groot blok hout op mijn hoofd geslagen was, werd ik wekenlang met een hersenschudding opgenomen in de ziekenboeg.
Maar er kwam verandering: in plaats van een aangekondigd bezoek aan de Keukenhof ontvoerde mijn moeder ons naar huis. En daar moesten we ons wekenlang verstopt houden. Mijn vader stond aan de overkant van de straat.
Toch kwam onverwachts de jeugdbescherming aan de winkeldeur, bijgestaan door de politie. Ze moesten vechten met mijn moeder die de sleutel naar de woning niet wilde geven. Het werd gillen, vloeken en schreeuwen. Ook wij gilden van angst, huilden in paniek, baden tientallen Onze Vaders en hielden elkaar vast.
Naast onze winkel was een brood en banketbakker aan het werk. We hadden een klein binnenplaatsje en daar zat ook een raampje.De bakker die op ons gegil reageerde trok ons daar doorheen en zo stonden we bevend en verwild in de bakkerij. Daar kwamen uiteindelijk ook de grote in het zwart geklede politieagenten ons ophalen. Zonder afscheid te nemen van mijn moeder gingen we linea recta in een zwarte politieauto naar Leiden. Tijdens de rit werd er niets gezegd. We zijn nooit meer terug geweest in het huis aan het Sarphatipark. De winkel werd gesloten en we hebben niets van onze spullen, speelgoed en kleding, teruggezien.